Ongemakkelijk onderzoek - samenvatting WODC onderzoekscommissie
Het WODC, het onderzoeksinstituut van het ministerie van Justitie en Veiligheid, kan onvoldoende onafhankelijk zijn werk doen. Ambtenaren van het ministerie proberen regelmatig onderzoek te beïnvloeden en "de leiding van het ministerie en het WODC nemen hun zorgplicht voor een werkomgeving met verantwoordelijke onderzoekspraktijken onvoldoende serieus" (zie ook Bas Haan/NOS, 15-01-2018).
Dat is de voornaamste conclusie van een derde onderzoekscommissie, onder leiding van professor Marc Hertogh (SocioLegal Studies, RuG) die op pad ging met de volgende onderzoeksvraag: wat is de aard en omvang van (pogingen tot) oneigenlijke beïnvloeding van wodc-onderzoek door beleid en welke waarborgen zijn nodig om oneigenlijke beïnvloeding tegen te gaan? De onderliggende vraag van dit rapport ‘Ongemakkelijk onderzoek’ luidt: in hoeverre kan het Wodc, naast onderzoek dat in het verlengde ligt van het beleid van het ministerie van JenV, ook onderzoek uitvoeren en publiceren dat juist kritisch is over het gevoerde beleid? Met andere woorden, hoeveel ruimte heeft het wodc voor het verrichten van ‘ongemakkelijk onderzoek’? Om deze vraag te beantwoorden, heeft de commissie een meldpunt ingericht, tientallen formele en informele gesprekken gevoerd, een enquête gehouden (onder Wodc-medewerkers, medewerkers van het ministerie van JenV, externe onderzoekers en leden van begeleidingscommissies) en dossieronderzoek verricht.
Bij de presentatie van het rapport werd gesteld: 'Onder meer de onafhankelijkheid van het Wodc moet juridisch beter worden gewaarborgd en het instituut moet verhuizen naar een plek buiten het ministerie'.
Samenvatting - Ongemakkelijk onderzoek. Naar een betere balans tussen WODC en beleid. WODC onderzoekscommissie II, Rijksoverheid, 15-01-2019
Nabijheid versus onafhankelijkheid:
De commissie hanteert een beoordelingskader dat is samengesteld uit drie bronnen: de Integriteitscode Rijksoverheid (die toeziet op goed opdrachtgeverschap door de overheid); de KNAW-verklaring en de NGWI (die beide betrekking hebben op de kwaliteit en integriteit van wetenschappelijk onderzoek); en het Protocol 2016 en de EWB Wegwijzer (die beide normen bevatten die zijn toegespitst op Wodc-medewerkers).
Het Wodc heeft als kernfunctie het (laten) uitvoeren van onafhankelijk beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek op het brede terrein van justitie en veiligheid. Bij dit type onderzoek moet er sprake zijn van een goede balans tussen nabijheid en onafhankelijkheid. Enerzijds is de nabijheid van beleid onmisbaar en gewenst, vooral bij de keuze van het onderzoeksobject, de formulering van de onderzoeksvraag en de toegang tot data. Dit zorgt ervoor dat het onderzoek relevant is voor het beleid en bruikbare conclusies oplevert voor beleidsambtenaren. Anderzijds vereist wetenschappelijk onderzoek ook dat er bij de opzet en de uitvoering van onderzoek sprake is van distantie tot beleid. Anders gezegd: bij onafhankelijk beleidsrelevant onderzoek kan het ministerie van JenV meebeslissen over het wat, maar niet over het hoe van onderzoek.
Op grond van haar onderzoek concludeert de commissie dat in de relatie tussen het Wodc en beleidsafdelingen van het ministerie van JenV de balans tussen nabijheid en onafhankelijkheid is verstoord. Enerzijds zijn beleid en onderzoek te veel met elkaar vervlochten. Anderzijds wordt de onafhankelijkheid van het onderzoek onvoldoende gewaarborgd. Dit blijkt uit:
-a. Er is een terugkerend patroon waarin sommige medewerkers van het ministerie van JenV proberen om Wodc-onderzoek te beïnvloeden. Hierbij is bovendien sprake van een machtscultuur, waarin onderzoekers in “een spel van duwen en terugduwen” hun inhoudelijke onafhankelijkheid steeds opnieuw moeten bevechten. Vooral bij politiek gevoelige onderwerpen staan onderzoekers bloot aan stevige beleidsdruk en is er sprake van (pogingen tot) oneigenlijke beïnvloeding.
-b. Ruim een kwart van de Wodc-onderzoekers die de enquête hebben ingevuld (en een vergelijkbaar aandeel van de externe onderzoekers en leden van begeleidingscommissies) heeft in de afgelopen twee jaar ongewenste beïnvloeding ervaren. Die beïnvloeding kan zich in iedere fase van het onderzoek voordoen.
-c. Wodc-onderzoekers, hun leidinggevenden, externe onderzoekers en voorzitters en leden van de begeleidingscommissies bieden meestal met succes weerstand tegen pogingen tot oneigenlijke beïnvloeding, maar dat lukt niet altijd. Op basis van het beschikbare materiaal acht de commissie het aannemelijk dat bij ten minste enkele onderzoeken sprake is van oneigenlijke beïnvloeding van Wodc-onderzoek. Dit is vooral het geval bij politiek gevoelige onderwerpen. Hierbij wordt bijvoorbeeld – om redenen van beleid – de onderzoeksvraag lopende het onderzoek bijgesteld, de methode van onderzoek gewijzigd, de conclusie aangepast of de publicatie van het onderzoek uitgesteld. Deze vormen van beïnvloeding zijn volgens de NGWI waarschijnlijk te kwalificeren als een schending van de wetenschappelijke integriteit. De commissie heeft geen aanwijzingen dat opzet, uitvoering of conclusies van Wodc-onderzoek op grote schaal zijn aangepast.
-d. De bestaande waarborgen om (pogingen tot) oneigenlijke beïnvloeding tijdig te signaleren en te adresseren zijn op een aantal punten ontoereikend. Er is geen sterke interne en externe aanspreekcultuur bij het ministerie van JenV en het Wodc. Bij het Wodc is er geen functionaris om problemen op het gebied van wetenschappelijke integriteit aan voor te leggen. Het Protocol 2016 leeft niet, begeleidingscommissies zien niet alle pogingen tot beïnvloeding, en zowel de Raad van Advies als de visitatiecommissie staan op te grote afstand van de dagelijkse onderzoekspraktijk.
-e. De leiding van het ministerie van JenV en de leiding van het Wodc nemen hun zorgplicht – gericht op het faciliteren van een werkomgeving waarbinnen verantwoorde onderzoekspraktijken worden bevorderd en gewaarborgd – onvoldoende serieus. Bovendien ervaren niet alle Wodc-medewerkers voldoende bescherming om hun werk in onafhankelijkheid uit te voeren en om hun werkomgeving als een veilige werkplek te kunnen beschouwen. Daarom is het niet altijd mogelijk om dilemma’s en problemen op een open manier te bespreken.
Het Wodc vervult een belangrijke rol in onze democratische rechtsstaat. De commissie heeft grote waardering voor de deskundigheid en de betrokkenheid van alle Wodc-medewerkers. In tijden van nepnieuws, fact-free politics en twijfels over het overheidsbeleid moeten politici, pers en publiek kunnen vertrouwen op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Om ook in een veranderend maatschappelijk en politiek klimaat de onafhankelijkheid en de wetenschappelijke kwaliteit van het Wodc te waarborgen doet de commissie vijf aanbevelingen:
Aanbeveling 1: Versterk juridische borging onafhankelijkheid Wodc De onafhankelijke positie van het Wodc moet in een ministeriële regeling worden vastgelegd. Op termijn zou het Wodc ook kunnen worden gebracht onder de Aanwijzingen voor de Planbureaus en mogelijk kunnen worden omgevormd tot een ‘Planbureau voor de Rechtsstaat’.
Aanbeveling 2: Creëer meer professionele waarborgen voor wetenschappelijke onafhankelijkheid Zowel het vernieuwde Wodc als het ministerie van JenV dienen een Chief Science Officer of een centrale kenniscoördinator aan te stellen die primair verantwoordelijk is voor het bevorderen en bewaken van de wetenschappelijke onafhankelijkheid.
Aanbeveling 3: Benadruk bij beleidsambtenaren het belang van goed opdrachtgeverschap. Het ministerie van JenV dient de spelregels voor goed opdrachtgeverschap bij wetenschappelijk onderzoek te expliciteren en beleidsambtenaren te scholen in goed opdrachtgeverschap.
Aanbeveling 4: Kies een nieuwe vestigingslocatie buiten het ministerie van JenV. Huisvesting van het vernieuwde Wodc buiten het ministerie van JenV is noodzakelijk in combinatie met een uitgebreid en weldoordacht pakket van juridische, organisatorische en culturele waarborgen.
Aanbeveling 5: Monitor het transitieproces. Laat een onafhankelijke adviseur of een commissie dit transitieproces kritisch en nauwgezet monitoren.