De andere kant van de medaille
Directeur van het Verwey-Jonker instituut, prof. Hans Boutellier is door de VNG gevraagd een visie te geven op de rol van gemeenten bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit; De drugsindustrie brengt activiteiten met zich mee die lokale gemeenschappen ondermijnen. Er is onduidelijkheid over de reikwijdte van het begrip ondermijning dat daarom ook scepsis oproept. Wanneer het over grote drugsvangsten, bedreigingen van burgemeesters, witwaspraktijken in vastgoed, corrumpering van functionarissen, obscure detailhandel, notoire straten, hand- en spandiensten van jongeren, criminele motorbendes en over regelrechte moord gaat wordt dat allemaal in verband gebracht met ondermijning.
Sensetizing concept
Bij het rapport van Top en Tromp “De achterkant van Amsterdam’ gaat het betreft ondermijning vooral om drugscriminaliteit en de geldstromen die de sociale structuur van de maatschappij aantasten. Ondermijning is volgens Boutellier een ‘sensetizing concept’ waaronder als parapluterm veel geschaard kan worden, maar die vooral een mobiliserende werking heeft, zelfs zo dat vanuit een ondermijningswet 100 miljoen beschikbaar is gesteld ten behoeve van de aanpak van ondermijnende drugscriminaliteit in diverse regio’s.
Door panden te sluiten of maatregelen met bestuursdwang op te leggen, kunnen burgemeesters weliswaar ingrijpen, maar vanwege de complexiteit van de ondermijnende activiteiten, vaak ook met een internationale component, is een aanpak nodig die vanuit een ‘lokale kwaliteit’ rekening houdt met de gemeenschap waarop zij effect heeft. Vergelijk het met een orkest. De spelers zouden zich moeten voegen naar de dirigent en het muziekstuk, in plaats van naar de leverancier van muziekinstrumenten.
Bevoegdheid burgemeester.
Vanuit zijn OOV-taken heeft de burgemeester weliswaar een repressieve bevoegdheid, maar hij of zij is niet bevoegd om op te sporen en te bestraffen. Voor die taken zijn het OM en de politie verantwoordelijk. Als gemeenten tekortkomingen in de strafrechtketen moeten opvullen, komt de rechtsstaat onder druk te staan. Gevolg is een regelreflex om bevoegdheden van de burgemeester uit te breiden, wat terug te vinden is in diverse wettelijke kaders: de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Opiumwet, de Woningwet, de Onteigeningswet, de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, de Voetbalwet en de wet Bibob. Daarnaast is er van oudsher de Algemene Plaatselijke Verordening. Ook daarin ontstaan steeds ruimere mogelijkheden voor bestuursdwang om overlast en verloedering tegen te kunnen gaan. De groei van deze bevoegdheden onderhoudt een direct verband met de ondermijnende criminaliteit. Steeds duidelijker werd dat het instrumentarium van politie en Justitie tekortschiet. Boutellier staat een preventieve sociale aanpak in wijken en buurten voor middels een meerjarige aanpak in de wijken en buurten waar een loopbaan in de criminaliteit meer lijkt op te leveren dan school en werk. Geen eenmalige projecten, maar een nationaal programma van achterstandsbeleid vanuit de reguliere organisaties.
Morele dubbelzinnigheid betreft drugsbeleid.
Ook is het volgens hem wenselijk een maatschappelijk debat te voeren over de morele dubbelzinnigheid waarmee we ons in Nederland verhouden tot de drugswereld. Die dubbelzinnigheid leidt tot een politieke besluiteloosheid, terwijl hier juist een normstellende overheid nodig is, echter weten we als Nederlandse samenleving eigenlijk niet goed wat we met het drugsbeleid aan moeten. Dat heeft zo zijn sympathieke kanten gehad, een tolerante houding ten opzichte van non-conformistisch gedrag. Maar de zaken kunnen ontsporen. Drugsgebruik is in veel wijken en onder veel groepen volstrekt genormaliseerd. De gelegenheid om illegaal (bij) te verdienen (een klassieke verklarende factor in de criminologie) wordt ‘gewoon’ benut, zonder al te veel scrupules. Gebrek aan handhaving in achterstandswijken, op verwaarloosde bedrijventerreinen, in woonwagencentra of recreatieparken versterkt deze voedingsbodem van ambivalentie.
Deze morele ambiguïteit heeft geleid tot een paradoxale reactie van de overheid: we zien zowel steeds meer regels als laissez faire-beleid. In het eerste geval is er de poging om de controle te vergroten (of terug te veroveren). Het is een voorbeeld van de zogenaamde ‘regelreflex’: een incident verleidt bestuurders al gauw tot nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld voor nieuwe bevoegdheden van de burgemeester (zoals uitbreiding van het preventief fouilleren). In het tweede geval ontstaat een houding van ‘er is niet veel aan te doen’ - die is vaak zichtbaar in de praktijk. Deze reacties hebben met elkaar te maken, ze versterken elkaar zelfs: meer controledrift leidt tot grotere onverschilligheid. Is de verhouding tussen problematiek, instrumentarium en legitimiteit dus nog wel proportioneel? Diverse burgemeesters vinden dat zij er ook zijn ‘voor keiharde misdaadbestrijding’ (Blanksma, Depla e.a., 2018). Anderen hebben in de media juist aangegeven te passen voor een rol als sheriff (bijvoorbeeld Schneiders, 2018 en Depla 2019 -red). Ook vanuit juridische hoek is gewaarschuwd voor de oneigenlijke inzet van bestuursrechtelijke middelen.
In een poging te voorkomen dat de discussie zich vastschroeft in een discussie over de rol van burgemeester pleit Boutellier voor een maatschappelijk debat (vergelijk het met de klimaattafels), waarin op alle niveaus en door velerlei betrokkenen wordt gesproken over de wenselijke houding ten opzichte van de drugswereld in Nederland. Van de gemeenten kan niet worden verwacht dat zij verantwoordelijk worden voor het nationale vraagstuk van morele ambiguïteit. Van eventuele (geleidelijke) legalisering moeten geen hoge verwachtingen worden gekoesterd. Het debat moet in de eerste plaats zijn gericht op een heldere positie op grond waarvan burgers gaan melden, politie en Justitie hun prioriteiten beter kunnen stellen en andere partijen (zoals organisatoren van dansfestijnen) hun beleid kunnen definiëren.
VNG, 28-10-2019.