Geen deuren maar daden (Commissie van der Donk)
'Geen deuren maar daden' - Commissie van der Donk 02-07-2009
De ministers Klink (VWS) en ter Horst (binnenlandse zaken) verzocht de Adviescommissie Drugsbeleid, de commissie van der Donk om een herijking van (onderdelen) van het Nederlandse drugsbeleid, wat werd vastgelegd in het rapport “Geen deuren maar daden”. Daarbij zijn op basis van de gevormde inzichten in de vorm van scenario’s aanbevelingen gedaan aan de Nederlandse regering voor een vanuit breed sociaal-maatschappelijk, nationaal en internationaal perspectief toekomstbestendig Nederlands drugsbeleid.
Het Nederlandse drugsbeleid voldoet goed op de doelstelling van beperking van schade voor de gezondheid van gebruikers. Op onderdelen is het beleid echter dringend toe aan wijziging:
Het gebruik van drugs en alcohol door minderjarigen moet veel sterker dan nu worden tegengegaan. Uit onderzoek is gebleken dat jeugdig gebruik van die middelen schadelijker is dan werd aangenomen, en ook is het van belang dat met name kwetsbare jongeren tegen de ontwikkeling van met gebruik van deze middelen samenhangend probleemgedrag en tegen sociale marginalisering worden beschermd.
De coffeeshops zullen terug moeten naar waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld waren: verkooppunten voor de bediening van lokale gebruikers (teneinde een scheiding van de markt van hard- en softdrugs te bevorderen) en niet ook grootschalige voorzieningen voor consumenten uit buurlanden. De ontwikkeling op de illegale drugsmarkten en de daaraan gekoppelde bedreiging van de samenleving door de georganiseerde misdaad vraagt om een sterkere, meer consequente en breder ingezette bestrijding.
Het drugsbeleid verdient een meeromvattende vorm van permanent monitoren en er dient systematischer te worden gehandhaafd en geleerd. Dat vereist een duidelijkere en meer alerte, integrale, politieke gedragen sturing en een daartoe adequaat geëquipeerde autoriteit die ook de internationale afstemming meer dan nu het geval is integraal ter hand neemt. De ‘drugsautoriteit’ die de com missie voorstelt moet voorkomen dat ook in de toekomst weer sprake is van een gebrekkig onderhoud van het beleid en een verwaarlozing om van beleid te leren.
De veelheid van lokale initiatieven om te komen tot enige vorm van regulering van aanvoer in besloten coffeeshops vereist een helder landelijk beleidskader en een systematische vorm van wetenschappelijke evaluatie.
De commissie stelt vragen bij de houdbaarheid van de huidige systematiek in de Opiumwet (een onderscheid in twee lijsten) en beveelt daar nader onderzoek en een wetswijziging aan, die uitgaat van één lijst.
De commissie heeft gebruik kunnen maken van onderzoek, waaronder een evaluatie van het tot dusver gevoerde drugsbeleid. Daarnaast heeft de commissie zich georiënteerd op de materie door het afleggen van werkbezoeken, het consulteren van experts en het raadplegen van de literatuur ten aanzien van middelengebruik en drugsbeleid. Op grond hiervan komt de commissie tot de slotsom dat de wereld van de drugs zodanig is veranderd dat het geldende beleid niet meer op alle punten toereikend is. Er zijn grote problemen ontstaan die niet voldoende geadresseerd worden in bestaande landelijke en lokale beleidsvoorzieningen. De commissie meent dat maatregelen nodig zijn om nieuw beleid te stimuleren en te coördineren, maar tevens om alert te kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen zoals de komst van nieuwe generaties drugs. Er is ook in Nederland een ‘drugsautoriteit’ nodig.
De commissie constateert dat, hoewel het Nederlandse drugsbeleid goed voldoet op doelstellingen als beperking van de schade voor de gezondheid van de gebruikers, er op belangrijke punten sprake is van forse problemen. Om die op te lossen is het beleid dringend toe aan wijziging. De commissie benoemt hiertoe resumerend zes hoofdpunten:
1. Aandacht voor jongeren. Het gebruik van drugs en alcohol door minderjarigen moet veel sterker dan nu worden tegengegaan. Ook is het van belang dat met name kwetsbare jongeren tegen de ontwikkeling van met gebruik van deze middelen samenhangend probleemgedrag en tegen sociale marginalisering worden beschermd.
2. De coffeeshops zullen terug moeten naar waar ze oorspronkelijk voor bedoeld waren: verkooppunten voor de lokale gebruikers (teneinde een scheiding van de markt voor soft- en harddrugs te bewerkstelligen). Hiervoor schetst de Commissie een aantal ontwikkelopties.
3. De ontwikkeling op de illegale drugsmarkten en de daaraan gekoppelde bedreiging van de samenleving door de georganiseerde misdaad, vraagt om een sterkere meer consequente en breder ingezette bestrijding.
4. Het drugsbeleid dient permanent te worden gemonitord en er dient systematischer te worden gehandhaafd en geleerd. Dit vereist een duidelijker en meer alerte integrale politieke sturing en een daartoe geëquipeerde autoriteit.
5. De veelheid aan lokale initiatieven om te komen tot een vorm van regulering van aanvoer in besloten coffeeshops vereist een landelijk beleidskader en een systematische vorm van wetenschappelijke evaluatie.
6. De commissie stelt vragen bij de houdbaarheid van de huidige systematiek in de Opiumwet (twee lijsten) en beveelt nader onderzoek aan naar een wetswijziging, die uitgaat van één lijst.
Reflectie – Minister Opstelten refereerde altijd graag aan de commissie van der Donk, en heeft voor zichzelf daarbij zijn eigen selectie uit de hoofdpunten gedestilleerd, met name op het gebied van ‘integrale politieke sturing’ en een sterkere breder ingezette bestrijding. (Nummer 5 was duidelijk niet aan hem toevertrouwd).